Het ‘lezen’ van het gelaat is al zo oud als de mensheid. Aristoteles (384 v. Chr) schreef er al een boek over. In de 15e eeuw werd Da Vinci geraakt door de vorm van de mens. Drie eeuwen later schreef de dichter Goethe (1749) er een gedicht over met de titel: “ Es is der Geist, der sich den Körper baut”. Velen hebben in de loop der tijd meegewerkt om deze leer vorm te geven. De ‘vader’ van de Karakterkunde is de Zweedse predikant Lavatar (1741-1801). Ook andere bekende wetenschappers, zoals Gall, Spurtzheim, Fowler, Lombroso, Huter en Bouts hielden zich met de wetenschap bezig. Het fascineerde me al lang hoe je zonder voorkennis of gesprek met iemand een hoop te weten kunt komen over die persoon. Ik heb geleerd om anders naar mensen te kijken, waardoor ik mezelf en die ander beter ben gaan begrijpen.
In de achttiende eeuw probeerde de Zwitserse predikant Lavater uiterlijke kenmerken voor het eerst op een ‘wetenschappelijke’ manier te koppelen aan karaktereigenschappen. Zijn Karakterkunde werd, ook in Nederland, erg populair. Rond 1800 kwam daar de schedelkunde bij en werd er gesproken over de ‘wiskundeknobbel’ en de ‘talenknobbel’. De ‘knobbelleer’ (frenologie), bedacht door geneeskundige Franz Joseph Gall, stelde dat karakter en capaciteiten bepaald worden door de groei van verschillende hersendelen.
De Chinezen hielden zich zelfs 3000 jaar geleden al bezig met de kunst van het gezichten lezen! De klassieke methode is afkomstig vanuit de Taoïstische filosofie. Volgens de oude Taoïsten registreert je gezicht het verleden dat teruggaat tot aan de voorouders, weerspiegelt je gezicht het heden en voorspelt het zelfs de toekomst.